Drie dagen kunnen genoeg zijn om een ommekeer te bewerkstelligen.
Soms is het goed ergens een nachtje over te slapen. Dan laat je het aardse even los, geef je je over aan de wereld van de slaap en uit die wereld ontvang je dan de volgende dag weer opnieuw je aards bewustzijn. En dan blijken er vaak dingen veranderd. Het kan zijn dat waar je tegenaan kijkt veranderd is, en het kan ook zijn dat je merkt dat je zelf een ander denken, een ander gevoel of een andere houding hebt gekregen of ingenomen.
Het ritme van drie is een intensivering hiervan.
Drie dagen is de grote tijdsspanne die in het credo wordt genoemd als het over dood en opstanding gaat:
Toen overwon hij de dood na drie dagen.
Tegelijk is duidelijk dat drie dagen iets anders zijn dan drie maal vierentwintig uur. Bij Christus is het goede vrijdag, stille zaterdag en paaszondag als kwalitatieve drieheid die zich in de tijd en in de sfeer van het aardse voltrekt. De aarde is sindsdien niet meer wat zij daarvoor was. Er is een kiem ingeplant, iets nieuws. Vanaf dat moment werkt in aarde en mensheid de Christus-impuls.
Uitgaande van deze grote en misschien wel nieuwe drieheid als tijdsritme kun je dan wakker worden voor wat Christus de wereld binnendraagt en zich in zijn andere drieheden uit.
In de mensenwijdingsdienst is de kleinste – naar de vorm dan- de drievoudige bekruizing aan het begin van ieder gedeelte van de dienst. Het is een gebaar dat naar de vorm snel voltrokken is maar een ontzaglijke dimensie heeft. Deze bekruizing is tegelijk het doopgebaar. Wat je in de dienst bij herhaling aan je eigen gestalte voltrekt wordt in het sacrament voor de doop voltrokken aan de nieuwe mens die op aarde geboren is. Door “de doopgemeente” wordt deze mens in aanraking gebracht met deze kruistekens en daarmee verbonden met de namen en de substanties van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. En deze mens wordt dan zelf genoemd met een eigen naam, de doopnaam. Naar de vorm is de bekruizing in de dienst de kleinste uitdrukking van de heilige drieheid. Naar de inhoud ben je dan meteen al bij het allergrootste en je bent waardig dat je naam, wie je bent als mens met de namen van de hoogste God wordt verbonden.
De andere drieheid van elke dienst is dat de woorden van de communie aan het altaar, door de priester voltrokken bij brood en bij wijn telkens driemaal moeten worden gesproken. Met één keer uitspreken ben je niet. Zodra het gesproken is moet het meteen herhaald worden en daarna nog een keer. En dan is het goed. Alsof je het telkens een zetje geeft.
Nu naar het grotere ritme van de christelijke feesttijden. Er is een hoogtepunt in het jaar, het feest waarvan je het gevoel kunt hebben dat vanaf iedere Adventstijd de weg wordt gegaan om tenslotte dit feest te kunnen vieren: Pinksteren. Als cultische feesttijd is het de kortste, namelijk drie dagen. Je zou hier bijna een credozin van kunnen maken:
Toen ontwaakte de Heilige Geest in de mens, na drie dagen.
Alleen zou dat toch nog wat voorbarig zijn, want dit proces is duidelijk nog bezig zich te voltrekken en het vertoont alle kenmerken van vallen en opstaan. Dus het is wel zo, maar tegelijkertijd is het ook nog niet zo. Je merkt het ook daaraan dat mensen vaak eigenlijk niet goed weten hoe ze Pinksteren moeten vieren, het heeft nog iets wankels.
En daarmee zijn we aangekomen bij de grote wording van de mensheid. Daarin heeft Christus een impuls gegeven, die we daarom dus ook de Christus-impuls noemen.
Impulseren is iets heel geheimzinnigs. Er is overal voortdurende verandering. Maar verandering is nog geen ontwikkeling en misschien blijft alles wel hetzelfde. Heel veel van wat wij als verandering en schijnbare ontwikkeling ervaren is in werkelijkheid herhaling van wat er al is, is ritme, is als een rad dat ronddraait en het is niet gezegd dat er daarmee iets wezenlijk nieuws ontstaat. ( boeddhistisch: samsara)
De ontwikkeling komt doordat aan het herhalende ritme de impuls wordt toegevoegd. Er wordt met die impuls een zetje gegeven. “Impuls” en “zetje” zijn bijna synoniem.
Een zetje geven… Over naar het instrument daarvoor bij uitstek: de schommel. Ik hoop dat je dit instrument uit eigen ervaring kent.
Kinderen op de schommel krijgen hun eerste zetje van iemand anders . Maar dan leren zij al snel dat je je dit zetje ook zelf kunt geven. Vanaf dat moment kun je schommelen.
De schommel maakt gebruik van de natuurkundige pendelbeweging maar is véél meer dan dat. Pendel is zij alleen maar wanneer je ophoudt met schommelen, wanneer je ermee gestopt bent met je benen telkens dat zetje te geven. Het zetje is een toevoeging aan de pendelbeweging. De pendelbeweging zelf is alleen maar een gevolg. Door het zetje komt de schommel in beweging. Ze gaat steeds hoger, steeds sneller, steeds wijder.
Als je plezier in schommelen hebt dan probeer je zo hard mogelijk te schommelen. Zo dat je bijna van je zitplankje afvliegt! Zo hard dat je op het hoogste punt zelf even helemaal los komt en dan weer – hoeii-!! naar de aarde, met grote vaart en weer omhoog, telkens weer. Naar de hemel , naar de aarde. In en uit, op en neer.
Dankzij je impuls, het zetje.
De midwinter- en de midzomerwende zijn als een grote langzame schommelbeweging, waarbij je dan heel precies met het beeld moet omgaan. De schommel is hier een kosmische en dat maakt het net even anders dan de schommel in de tuin voor de kinderen. Vooral met boven en onder is het in de kosmos anders. Zowel bij midzomer als bij midwinter bevindt de schommel zich aan het uiteinde, dat wil zeggen aards gezegd is de schommel dan helemaal boven.
Het zijn de dagen van de uitersten van het jaar: de nachtlengte is het grootst- midwinter– of de daglengte is het grootst- midzomer. Dus alsof je de ene keer de middernacht in geschommeld bent en de andere keer de middag. Het zijn allebei de momenten waarop er een soort rust in de tijd ontstaat: in die dagen verandert de dag- en de nachtlengte niet of nauwelijks. Kijk maar in het echt of in je kalender naar het tijdstip van zonsopgang en zonsondergang. Het lijkt alsof dat stilstaat. Dat doet het ook. Het is als de schommel in haar hoogste stand.
Jawel: “stand”, want de schommeling in dag- en nachtlengte staat ook werkelijk heel even stil.
Tegelijk gebeurt er iets ontzettend spannends wat je helemaal niet kunt zien. In die stilstand verandert namelijk de richting. Die draait zelfs om. ( Wiskundeliefhebbers onder u : de sinuskurve).
Op het moment dat je het ziet is het al gebeurd. Het gebeuren zelf: de ommekeer, is ongrijpbaar en onzichtbaar.
In het grote samenspel tussen aarde en zon in of na de midwinter wordt de toenemende nachtlengte in een ondeelbaar ongrijpbaar moment tot haar tegendeel: tot toenemende daglengte. In en na de midzomer is het precies andersom. Dat is erg spannend.
Er kan dus ontzettend veel gebeuren zonder dat er uiterlijk iets zichtbaar is.
Toch nog even terug naar de schommel in de tuin. Hoe was dat daar ook alweer? Je bent dus aangekomen op het hoogste punt. Wat daarnet nog snelle beweging was is vertraagd en verder vertraagd en tenslotte helemaal tot stilstand gekomen. Tegelijk is dit juist het moment waar jijzelf zo uit de schommel zou kunnen vliegen ( en vallen, au!) als je je niet goed vasthoudt. Omdat je zelf meegaat in die beweging kun je heel goed voelen wat je niet kunt zien: dat het op dat kleine moment spannend is. En zodra de beweging dan omgedraaid is en ook merkbaar begint te worden en je naar beneden gaat, dàn geef je met je benen je impuls, dan komt het zetje.
Dit geheim: van het zetje, van de impuls is in het grote kosmische beeld van de zonnewenden tot grondslag geworden van twee grote christelijke feesten die aan die beide uiteinden van het jaar maar niet er òp maar drie dagen ernà worden gevierd.
Deze feesten vieren dus niet de zonnewenden zelf, ze vieren de verborgen impuls van ommekeer. (Duits: Zeitenwende)
Met Kerstmis wordt gevierd de impuls van de geboorte van het Christuswezen op aarde uit hemelhoogten en daarmee dan op weg gaan. De geboorte en het offer van Christus op aarde is een vrije daad, uit liefde. Kerst vier je drie dagen na de zonnewende van december. Het is het keerpunt van de geschiedenis.
Met Sint Jan is de impuls: loslaten van het ego en tot deemoed komen die de voorwaarde is voor elk ontvangen van (en je te verheffen tot) alles wat uit de geest komt, met inbegrip van het ware wezen van de mens en daarmee dan op weg gaan. Het zijn wat meer woorden om het te beschrijven, misschien omdat we als mens daar zelf aan zet zijn. Het is zoeken maar ook gekoppeld aan inzicht, je kunt dit alleen zelf doen en het staat in hetzelfde teken van vrijheid, maar nu van die van jezelf als mens. Sint Jan vier je drie dagen na de zonnewende van juni. Het is het keerpunt, de be-kering, de ommekeer van de mens.
24 december en 24 juni zijn aan de hemel de kosmische momenten waarop in het verborgene een impuls, een aanzet, een zetje is gegeven. Deze kosmische momenten vormen het kleed voor deze twee feesten waarin het om de impuls, de aanzet gaat.
De ene impuls, de Kerstimpuls van Christus , gaat over ontvangen( evangelie) , verinnerlijken( credo) en vervolgens offeren. ( beeld van de drie koningen)
De andere impuls, de Johannes-impuls van de mens , gaat over het on-waardige te onderkennen en af te leggen, (bekentenis) tot overgave te komen (offeren), daarin waardig worden te ontvangen (verwandeling) en dan het ontvangen zelf (communie).
Dat maakt de Sint Jans-tijd zo buitengewoon ernstig en tegelijk zo buitengewoon licht. De elementen van ernst en licht vind je terug in de diensten van de Johannestijd. Het gaat om een bepaalde moraliteit die benoemd wordt en waarvan Johannes de Doper de geheiligde drager is.
Het gaat om de deemoed.
Het gegeven onderkennen dat de aardewereld schuld met zich meebrengt en de aardemens daarom schuld draagt. En de moed die ontstaat wanneer je dit erkent en er niet voor wegloopt, het uithoudt en ziet bij jezelf en bij anderen en ziet dat het iets is dat bij de mensheid hoort en dat haar aards maakt. Er is moed voor nodig om dat te zien en uit te houden. Daarbij kan dan een grote, een zeer zeer grote ontwikkelingsvraag ontstaan:
Zou schuld een voorloper van iets kunnen zijn?
Het volgende is geen antwoord op die vraag maar hoort wel bij dit mysterie. Uit de moed, die uit deemoed voortkomt ontstaat de kracht van de geest. Beste antroposofen onder jullie: we weten niet wat men over honderd jaar nog van Rudolf Steiner zal weten. Maar ik kan mij voorstellen dat dit zinnetje uit één van zijn boeken een blijverdje is. Het boek is “Hoe verkrijgt men bewustzijn op hogere gebieden?” ( de link verwijst naar het boek) en het zinnetje geef ik eerst in het Duits en dan in het Nederlands:
Höhen des Geistes können nur erklommen werden wenn durch das Tor der Demut geschritten wird.
Geesteshoogten laten zich slechts bestijgen wanneer je door de poort van de deemoed gaat.
De feesttijd van Sint Jan is die van het nederige hart en het opgeheven hoofd.
Dat wat het hoofd nog aan hoogmoed draagt heeft Johannes de Doper geofferd.
Een goede Johannestijd gewenst!
Nina Luijken